Religiekritiek als zelfkritiek

Door Mirjam Elbers

In deze tijd van inclusiviteit, safe spaces en tolerantie is de bijbel per definitie een irritant boek: het is namelijk een bibliotheek van boeken waarin in de meeste gevallen een behoorlijk hard ‘nee’ klinkt. Geen andere goden! is het terugkerende thema. Het dienen van andere goden wordt veroordeeld, aangeklaagd, bestraft. Het is de grote vertrouwensbreuk in de woestijn, wanneer het volk zich een gouden kalf bouwt, en het is ten diepste de reden waarom Israël uiteindelijk de ballingschap ingaat, aldus de Profeten. Dat irritante en intolerante ‘nee’ is duidelijk hoorbaar in alle hoeken van de bijbel, in verschillende toonaarden weliswaar, al naar gelang tijd en plaats. Er wordt in de bijbel onderscheid gemaakt, kritisch onderscheid. Niet ‘anything goes’ maar geen andere goden is het devies. Wat moeten we nu met dat boek, dat ons voortdurend zo kritisch op de huid zit? Dat haaks lijkt te staan op ons inclusieve, tolerante wereldbeeld?

Mozes de Egyptenaar

Toen midden jaren negentig van de vorige eeuw duidelijk werd dat, tegen de verwachting in, religie niet zou verdwijnen als een laatste restant onverlichte meuk in een liberale, open samenleving die het einde van de geschiedenis zou zijn, publiceerde de egyptoloog Jan Assmann (1938-2024) het boek Moses the Egyptian. Als specialist op het gebied van Oudegyptische religie ziet Assmann in ‘Mozes’ een kritiek die hij zo niet uit Egypte of uit de religies van het oude Nabije Oosten kent. Hij ziet dat in de bijbel onderscheid wordt gemaakt: tussen JHWH en andere goden, tussen trouw en ontrouw, tussen Israël en de volkeren. Volgens Assmann is dat nieuw. Natuurlijk maakten ook andere antieke volkeren onderscheid tussen zichzelf en anderen, tussen steden onderling, tussen adel en voetvolk, tussen rangen en standen, maar niet op religieus gebied. De totale loyaliteit die de God van het verbond vraagt is misschien zelfs wel de geboorte van het begrip ‘religie’ zoals we dat nu kennen: het gaat om een God in wie je moet geloven, voor wie je moet kiezen.

Assmann waardeert dat niet alleen maar positief, integendeel. Volgens Assmann betekent dit weliswaar een denkrevolutie in de antieke wereld, maar ook het begin van een eindeloze stroom ‘onderscheidingen’: tussen ‘ons’ en ‘hen’, wij en zij. En daarmee ook het begin van een specifiek soort geweld: het religieuze geweld – fysiek of verbaal. Wie zegt ‘JHWH is God en geen ander!’ riskeert dat hij begint aan een gewelddadige uitsluiting van anderen: ik heb de juiste god en jij niet.

Tegenreligie

Het ‘nee-zeggen’ van de bijbel maakt dat Assmann het bijbelse monotheïsme een ‘tegen-religie’ noemt: eine Gegen-Religion. Voor dit bijzonder kritische geluid acht Assmann het woord ‘monotheïsme’ eigenlijk ongeschikt: niet dat er één god aanbeden wordt (dat kwam in het oude Egypte ook voor), maar dat tégen andere goden geprotesteerd wordt, dat is het eigene van de tegenreligie van Israël. Preciezer gezegd onderscheidt Assmann vier dingen waartegen Mozes protesteert:

  1. idolatrie – andere goden dienen
  2. kosmotheïsme – de kosmos beschouwen als goddelijk bezield
  3. eenheid van politiek en religie – de heerser is god
  4. en ten slotte dus ook: de religieuze ander; die moet het ontgelden voor zover hij  andere goden dient, een kosmotheïst is of iemand die geen onderscheid weet te maken tussen politiek en religie, tussen de koning en God.

Ook de Nederlandse theoloog K.H. Miskotte (1894-1976) heeft, een halve eeuw vóór Assmann, gezien dat het kritische, intolerante karakter van Tenach nu juist het hart van de bijbel vormt, en daarmee van Jodendom en christendom. Dat op zich is al een verdienste, van zowel Assmann als Miskotte: dat zij dit kritische karakter serieus nemen. Veel hedendaagse bijbelwetenschappers verklaren die intolerantie historisch weg, hetzij als slechts de mening van een marginale groep, hetzij als een korte fase in het oude Israël, die vervangen is door een universeel, vredelievend monotheïsme. Miskotte heeft nu juist, net als Assmann, grote waarde gehecht aan de intolerantie, de religiekritiek van de bijbel. Miskotte meende evenwel dat het kritisch gehalte van de bijbel niet het begin is van geweld jegens anderen, maar een vorm van zelfkritiek. Díe analyse kan volgens mij een uitweg bieden uit de doodlopende weg waarop het debat over monotheïsme en geweld is terechtgekomen.

Idolatrie

Een van de bekendste bijbelse passages over het aanbidden van andere goden is het verhaal van het gouden stierkalf, waarin het volk, net bevrijd uit de slavernij in Egypte, zich overgeeft aan het maken van een zichtbare, tastbare leider, een godheid, bij gebrek aan Mozes en JHWH.

Exodus 32

3 Zij rukten de gouden ringen uit hun oren, heel het volk

en brachten die naar Aäron.

4 Hij nam ze aan, uit hun hand,

deed ze in de gietvorm

en maakte er een gegoten stierkalf van.

Zij zeiden:

     Dit zijn jouw goden, Israël,

     die jou deden gaan uit het land Egyp­te, opwaarts…

(Tora, vertaling Oosterhuis/van Heusden)

Opvallend is dat hier niet naar de zonde van de omringende volkeren wordt gewezen (‘kijk eens hoe erg anderen aan idolatrie doen!’), maar dat Israël aan zichzelf een verhaal vertelt over hoe ‘heel het volk’ (dat wordt benadrukt!), en masse dus, het goud verzamelt en er bij Aäron op aandringt om een leider, een god te maken. De kritiek op idolatrie wordt verteld in de vorm van een verhaal over het eigen volk, dat nota bene JHWH zelf tot een afgod maakt. We slaan nu de indrukwekkende taferelen van Mozes op de berg bij JHWH over, hoe eerst JHWH woedend is en Mozes hem moet kalmeren en hoe het daarna andersom is: hoe Mozes woedend wordt als hij na zijn afdaling zelf het gouden stierkalf ziet. Het is zijn toorn (en niet die van JHWH) die op het volk neerdaalt, en niet zo’n beetje ook.

Exodus 32

26b Alle zonen van Levi schaarden zich om hem heen.

27 Hij sprak tot hen:

             Zo spreekt JHWH, de God van Israël:

             ‘Laat ieder zijn zwaard aangorden

              en trekken door het legerkamp heen en weer, van poort naar poort

              en vermoorden zijn broeder, zijn naaste, zijn vriend.’

28 De zonen van Levi deden volgens het woord van Mozes.

Die dag vielen er onder het volk drieduizend man ongeveer.

(Tora, vertaling O/vH)

Assmann haalt deze scene naar voren als een bewijs hoe het Mozaïsche onderscheid tot geweld leidt. Miskotte benadrukt nu juist het zelfkritische, naar binnen gerichte karakter van dit geweld. De drieduizend man staan in zekere zin voor het hele volk. Pars pro toto tonen de drieduizend man hoe idolatrie een zaak van leven of dood is. En dat het oordeel niet anderen betreft, maar de lezer zelf – zijn eigen gemeenschap – wordt uitgedrukt in de woorden ‘je broer, je naaste, je vriend’.

Maar twee hoofdstukken verder dan, als JHWH het volk vergeeft en het verbond als het ware vernieuwt, met nieuwe stenen tafelen? Dan wordt het volk opgeroepen om nooit meer andere goden te dienen en de altaren van de omringende volkeren te vernietigen.

Exodus 34

12 Waak dat jij geen verbond sluit met de bewoners van het land waar jij komen zult,

dat zij geen valkuil worden in jouw midden.

13 Maar haal hun slachtaltaren omver, sla hun wijstenen aan stukken,

hak zijn wijpalen om.

14 Werp je niet neer voor een andere godheid,

want JHWH, zijn naam is jaloezie,

een godheid is hij die jaloers is.

15 Als jij een verbond sluit met de bewoners van het land

die achter hun goden aan hoereren,

die slachtgaven brengen aan hun goden

en dan zou jij geroepen worden om van zijn slachtgave te eten;

16 en dan zou jij hun dochters nemen voor jouw zonen

en hun dochters hoereren achter hun goden aan;

en zij zullen jouw zonen achter hun goden aan laten hoere­ren.

17 Jij zult geen gegoten goden maken, jij.        

(Tora, vertaling O/vH)

Ook hier ligt de focus mijns inziens geheel en al op het eigen volk: zij mogen geen verbond sluiten met de omringende volkeren, want dan zouden zij zélf in de verleiding komen om andere goden te dienen.

Kosmotheïsme

Kosmotheïsme is het geloof dat de wereld zelf, de kosmos, goddelijk van natuur is. Dat zij een manifestatie is van een goddelijke ziel, van goddelijke afkomst en dus zelf het vereren waard. Miskotte heeft dit altijd, een beetje ongelukkig, ‘heidendom’ genoemd: de verering van het bestaande. Hij beschouwt dit ‘heidendom’ als de natuurlijke religie van de mens, altijd en overal. Heidendom verwijst hier dus naar onzeeigen, natuurlijke neiging om het bestaande als goed of zelfs goddelijk te aanvaarden: ‘het is wat het is.’ Of erger: ‘het zal wel een bedoeling hebben.’ Tegen die religie protesteert de bijbel: als een antireligieus getuigenis, zoals Miskotte dat noemde.

In Genesis 1 zien we hoe tegen dergelijke vergoddelijking van de wereld wordt geprotesteerd: anders dan in de verhalen van de omringende volkeren hebben de natuurverschijnselen in dit verhaal geen goddelijke oorsprong. De hemelkoepel is niet gemaakt van Elohiems lichaamsdelen, zoals in het Babylonische scheppingsepos Enuma Elish de hemel het halve, uitgerekte lichaam van de godin Tiamat is. Integendeel, de natuur wordt van haar goddelijkheid ontdaan. Door die vreemde stem die licht te voorschijn roept, het water aan de kant duwt en van zijn mensen mede-heersers, ja koningen maakt.

Is dit nu kritiek op anderen? Maakt Israël, maken de bijbelschrijvers hier ánderen uit voor kosomotheïsten? Of is Genesis 1 bedoeld om de lezer, de hoorder, Israël zelf, te herinneren aan de kritiek op kosmotheïsme, op het aanvaarden van de wereld zoals zij is omdat zij goddelijk zou zijn? Ik denk het laatste.

In deze tijden waarin het klimaatprobleem zo urgent is, hebben velen gewezen op het gevaar van het revolutionaire bijbelse verhaal: wie de natuur van haar goddelijkheid ontdoet, loopt het risico de natuur te beschouwen als bruikbaar, exploiteerbaar. Onder anderen Karen Armstrong doet dappere pogingen om terug te keren naar de sacraliteit van de natuur. In haar laatste boek Sacred Nature haalt zij opnieuw alle wereldgodsdiensten aan om te laten zien dat elke religie wel een idee bevat over de heiligheid van de natuur of het Zijn. Behalve de Hebreeuwse bijbel, zo geeft ze toe. Armstrong kan dan ook niet zoveel met het Jodendom. Ze probeert dat te compenseren met een alternatieve, ecologische lezing van het boek Job, maar het overtuigt niet. En logisch ook: de antireligieuze revolutie van Israël gaat dwars tegen het idee van een Sacred Nature in. Ik geloof dat we erg moeten oppassen om onder het mom van klimaatactivisme niet weer te vervallen in een sacralisering van de natuur.

Eenheid van politiek en religie

Tenslotte een derde vorm van kritiek die Assmann waarneemt in de Tora. Hij noemt dat het theologiseren van de wet. De Tora protesteert volgens Assmann namelijk ook tegen de idee dat politieke macht of leiderschap iets goddelijks is, juist door ‘de Wet’ te verplaatsen naar het domein van JHWH. JHWH is de wetgever – en niet de koning, zoals in veel antieke samenlevingen. Dat is een revolutionaire daad. Want daardoor kan de koning of de leider bekritiseerd worden, op basis van de goddelijke wet. Volgens Assmann wordt hiermee echte politiek geboren. We lezen in Genesis 1 hoe de mens – en niet de koning! – gekroond wordt tot mede-heerser over de aarde, hoe hij op zijn benen wordt gezet om méé te doen. Dat wordt hier nog sterker aangezet in een heel specifieke vorm van idolatrie-kritiek: de leider mag niet verafgood worden. Omwille van de humaniteit! Wat in het oude Egypte ondenkbaar was (kritiek op de Farao) heeft Israël in zijn eigen geschriften tot handelsmerk gemaakt: ongehoorde en uitgebreide kritiek op koningen en op eenieder die de Tora niet houdt. Een mooi tekstfragment in dit kader is het einde van de Tora: Mozes mag het land niet in en moet sterven.

Deuteronomium 32

50 Sterf op de berg die jij opwaarts zult gaan,

voeg je bij je verwanten [volk]

zoals Aäron, je broeder, gestorven is op Hor, de berg,

en werd gevoegd bij zijn verwanten [volk].

51 Jullie zijn immers tegen mij in opstand gekomen

te midden van de kinderen van Israël

bij de wateren van Merivat-Kadeesj

in de woestijn van Zin.                                 

(Tora, vertaling O/vH)

Waarom moet Mozes sterven? Er zijn bibliotheken over volgeschreven, maar het blijft onduidelijk. ‘Voeg je bij je volk,’, staat er. Misschien ligt daarin wel de kern: dat hij uiteindelijk bij dat rebellerende zooitje ongeregeld hoort. Dat hij zich niet boven het volk moet verheffen of zich van hen kan distantiëren. Voordat het land van belofte betreden wordt, wordt heel duidelijk gemaakt: het is niet Mozes die vereerd dient te worden. Ook hij, zelfs hij, hoort bij het volk en niet bij JHWH. Niemand heeft goddelijke status, geen enkele leider is god. Zo eindigt de Tora dus uitermate politiek-kritisch. Zelfkritisch, zou ik willen zeggen. Met een vraag aan de lezer over wie of wat hij vereert en aan wie of wat hij goddelijke status toekent.

Misschien ligt in die zelfkritiek wel het écht unieke van de bijbel. Ik kan niet met de bijbel in de hand anderen te lijf gaan als ik niet eerst en vooral in de spiegel gekeken heb. Als ik niet heb ingezien dat ik zelf de grootste idolatrist ben.

Xenofobie als vaderlandsliefde

Zelfkritiek heeft momenteel geen goede naam. De populisten in Europa vertellen ons dat het nu maar eens uit moet zijn met zelfkritiek. Thierry Baudet noemt dat al heel lang ‘oikofobie’, de angst voor het eigen huis. Alternative für Deutschland en andere Europese populisten zeggen het hem na: het is tijd om weer trots te zijn op onze cultuur. Zo weten de populisten hun eigen xenofobie als vaderlandsliefde te verpakken. Ook een zelfkritische blik op ons slavernijverleden, ons kolonialisme en het geweld dat wij Joodse medeburgers aandeden in de twintigste eeuw (en lang daarvoor) wordt verstaan als zelfafschaffing en onnodige zelfkastijding. Het moet maar eens afgelopen zijn met die zelfkritiek en zelfhaat, zo zeggen zij. Tijd om weer trots te zijn op ons christelijke land, ons christelijke Europa, dat we het liefst van vreemde smetten vrij moeten houden.

De populist heeft niet door dat precies dat christendom waarop hij doorgaans zo trots is, via het Jodendom en de Hebreeuwse bijbel geworteld is in een ongehoorde zelfkritiek. Juist de Joods-christelijke traditie heeft de zelfkritiek als basis. Ik geef toe: dat is vaak genoeg weggemoffeld en heel goed verstopt. Maar het kritische gehalte van de bijbel heeft ook de (zelf)kritische houding geschapen die wetenschap en politiek grote diensten heeft bewezen. Laten we die zelfkritiek dus cultiveren en oefenen, in plaats van wegdoen en de machthebber, de natuur of beide heilig verklaren. Want voor die terugval zullen we uiteindelijk een zeer hoge prijs betalen.

Op 13 november jongstleden verdedigde Mirjam Elbers in Leuven haar proefschrift The Anti-Religious Testimony of the Bible as Self-Critique: K.H. Miskotte in Conversation with Jan Assmann. Geïnteresseerd in het hele proefschrift? Het is verkrijgbaar via de auteur (www.mirjamelbers.com/boeken).

Tegengif

logo tegengif

Tegengif is een tijdschrift op het snijvlak van politiek, literatuur en bijbel, dat vier keer per jaar uitkomt. Om elkaar een kritische spiegel voor te houden met goede verhalen uit oude bronnen, met nieuwe en beproefde gedichten, met wakkere opinie en leerzame stemmen uit het verleden en het heden.